Op 2 oktober voerden de geallieerden zware bombardementen uit op Huissen, Angeren, Doornenburg en Gendt. Deze plaatsen waren nog in handen van de bezetter. In de genoemde dorpen vielen meer dan 150 dodelijke slachtoffers. In Doornenburg kwamen de bommen terecht op o.a. de boerderijen Slangenburg en Stinsenhof waar Duitse soldaten ingekwartierd waren geweest. P. Peters beschrijft in Bevrijdingsbloesem hoe van drie families tien kinderen verdronken in een schuilkelder.
De schuilkelder bij een huis aan de Rijnstraat was getroffen door een bom waardoor de keldermuren scheurden en vol water liepen. De kinderen kwamen om het leven voor de brokstukken die de ingang blokkeerden opgeruimd waren. Gewonden vonden verpleging in het nonnenklooster, de pastorie en op het kasteel. Daar was een Rode Kruispost ingericht. Vlaggen op het dak dienden om piloten hiervan op de hoogte te brengen. Ruim 150 mensen, de bewoner, onderduikers, bejaarden, gewonden en vluchtelingen, vonden onderdak op het kasteel.
Tabak in de Tweede Wereldoorlog
Al gauw werd in de oorlogsjaren tabak verbouwd. Na de lagere school, in 1941, kreeg ik al snel werk bij een gemengd bedrijf, dat van Jan Bouwman in de Angerensestraat.
Tabkakplanten pic
Mijn eerste beroep was spreeuwenjager. Met een ratel verjaagde ik de spreeuwen. In de zomer waren er al enkele mensen die tabak verbouwden. In 1942 werden dat er al meer. In 1943 ging ik op een avond naar Huissen op zoek naar tabaksplanten. Ik zocht net zolang, tot ik bij een groentekweker 40 kleine plantjes kon krijgen voor een paar centen per stuk. Ik was dolgelukkig en vroeg vader om een stukje grond. Vader had een hofstede van ½ ha. En zo werden de plantjes gepoot, begoten en vertroeteld. In de herfst werden de bladeren geoogst, gekerfd en te drogen gehangen. Het resultaat was 5 kg droge tabak.
Maar gewone, droge tabak die niet vakkundig bewerkt wordt, brandt niet, wat je ook probeert. Maar zonder geluk vaart niemand wel. Jan Bouwman, mijn werkgever, had een broer en die runde het Bergh Hoofdse veer, een klein, met de hand gedreven pontje over een stukje oude Rijn dat liep van Lobith aan de oostzijde langs Herwen en Aerdt en tegenover Angeren in de Rijn kwam. Die Willem Bouwman had bekenden bij de tabaksfabriek Turmac in Zevenaar. In die tijd van kommer en kwel en tekort aan levensmiddelen was iedereen in de weer met van alles en nog wat. Jan Bouwman zei dat zijn broer Willem tabak liet bewerken bij Turmac in Zevenaar. Ik kon mijn tabak ook meegeven, dat was akkoord met Willem. En ja hoor, na enkele weken kreeg ik 7 pond prima tabak terug en wij konden sigaretten ervan rollen of een pijp roken.
Wij hadden thuis geen elektriciteit, want we woonden 175 m van de harde weg. Vader pleegde overleg met moeder nadat we een varken hadden geslacht. “Als we nou eens een hutspot (1 stuk spek, 1 leverworst, 1 bloedworst en 1 metworst van 3 kg) aanbieden aan de man van de PGEM en vragen of hij ons daarvoor op de elektriciteit kan aansluiten?”. Mijn vader ging op pad en bij de man binnen deed hij zijn verhaal en bood de hutspot aan. De PGEM-man (redactie.: in die jaren was dat dhr. Stift, later opgevolgd door B. Wegh als regiochef van de PGEM, nu NUON) zei: “Peters, ik heb overal gebrek aan, maar met een hutspot kan het echt niet”. Vader had hem een shaggie laten roken en hij zei: “Prima tabak, Peters”. Mijn vader kreeg een ingeving: “en voor de hutspot met 1 pond tabak erbij?”.
Stift zei voor de stroom te zullen zorgen, als vader voor de palen zorgde. Zo gezegd, zo gedaan. Er werden 4 palen 1.70 m diep ingegraven en in januari 1944 hadden wij stroom in huis, met 2 lichtpunten aangelegd door Koen Hartog.
Dit is een waar gebeurd verhaal over tabak in een tijd dat levensmiddelen verzamelen dagelijks werk was.
Piet Peters, Doornenburg
Eerder gepubliceerd in Ganita mare, 2009 – 1
Luisterkei Doornenburg
Bij onderstaand historisch kader gaat het alleen om informatie die van belang is voor de luisterkei bij Doornenburg.
Historisch kader
Operatie Market Garden en het mislukken daarvan had onmiddellijk gevolgen voor alle plaatsen in de Over-Betuwe. Vanaf 18 september 1944 tot de bevrijding op 2 april 1945 was de Over-Betuwe frontgebied. De inwoners van alle dorpen leden rechtstreeks onder de oorlogshandelingen. Dat begon in de vroege ochtend van 17 september toen geallieerde bombardementen het Duitse luchtafweergeschut probeerden uit te schakelen; het eindigde in de maanden mei en juni 1945 toen de geëvacueerde bewoners in hun verwoeste dorpen terugkeerden. Daarna begon de jarenlange wederopbouw.
Dacht veldmaarschalk Walter Model, opperbevelhebber van het Duitse leger in het Westen, dat de luchtlandingen bij Arnhem bedoeld waren om hem in zijn hoofdkwartier in Oosterbeek te arresteren, de berichten over de luchtlandingen maakten hem al gauw duidelijk wat de werkelijke bedoelingen waren van de geallieerden. Bovendien vonden de Duitsers op het lichaam van een officier in een neergeschoten glider bij Vught, gedetailleerde gegevens over Market Garden.
In de buurt van Arnhem lagen de twee divisies van het 2e SS-Pantzerkorps, de 9e divisie Hohenstaufen met het hoofdkwartier in Beekbergen, en de 10e divisie Frundsberg, waarvan de leiding in Ruurlo zat. De beide divisies werden meteen ingezet voor de verdediging en herovering van de Rijnbrug. Obersturmbannführer Willy Bittrich, de bevelhebber van het 2e SS-Pantzerkorps, legde het zwaartepunt van zijn verdediging niet bij Arnhem, maar bij Nijmegen. Wanneer de geallieerde legers de Waalbrug niet konden passeren, waren de Engelse – en later Poolse – para’s bij de Arnhemse hoofdstad geïsoleerd. Daarom wilde Bittrich de 10e divisie, die onder commando stond van generaal-majoor Heinz Harmel, zo snel mogelijk naar Nijmegen brengen. Omdat John Frost sinds zondagavond 17 september de noordelijke toegang van de Rijnbrug in handen had, moest de divisie gebruik maken van het Looveer bij Huissen het Pannerdense veer bij Doornenburg. Een zoon van veerbaas Martens uit Huissen saboteerde op zondag de pont van het Looveer. De pont in Doornenburg zonk op maandag op de veerstoep, omdat de Duitsers hem overbelaadden. Zij maakten daarom een nieuwe aanlegplaats stroomopwaarts. Met geïmproviseerde veren, o.a. naast elkaar liggende Rijnaken, brachten zij het oorlogsmateriaal over. Harmel verplaatste zijn hoofdkwartier naar kasteel Doornenburg. Hij zou er tot 4 oktober blijven. Toen trokken de Duitsers zich achter het Pannerdensch Kanaal terug, maar behielden bruggenhoofden in Elden, Huissen, Angeren, Doornenburg en Gendt.
Kasteel Doornenburg
Verwoest kasteel pic
Het vervallen middeleeuwse kasteel Doornenburg was in 1936 gekocht door de Twentse textielfabrikant Jan van Heek. Hij bracht het gebouw onder in de Stichting tot Behoud van den Doornenburg. Een jaar later begon de renovatie, die – met toestemming van de Duitsers – in 1941 werd afgerond.
Op het kasteel zat de gemeentesecretaris van Bemmel mr. Arnold Janssen ondergedoken. In een brief aan zijn broer schreef hij dat er op 27 september een Duitse vrachtauto met explosieven het kasteelterrein opgereden was met de bedoeling het kasteel op te blazen. Janssen schrijft dat met bluffen voorkomen te hebben: ‘Het kasteel is met toestemming van Hermann Göring gerenoveerd’. In hoeverre deze lezing juist is, is de vraag. Dat geldt ook voor een andere uitspraak van Janssen. Toen Harmel op 4 oktober zijn hoofdkwartier uit het kasteel verplaatste bleef het gespaard, omdat Janssen als argument aanvoerde dat het op de monumentenlijst stond. Alsof zo’n lijst indruk maakt in een oorlog!
Op 2 oktober voerden de geallieerden zware bombardementen uit op Huissen, Angeren, Doornenburg en Gendt. Deze plaatsen waren nog in handen van de bezetter. In de genoemde dorpen vielen meer dan 150 dodelijke slachtoffers. In Doornenburg kwamen de bommen terecht op o.a. de boerderijen Slangenburg en Stinsenhof waar Duitse soldaten ingekwartierd waren geweest. P. Peters beschrijft in Bevrijdingsbloesem hoe van drie families tien kinderen verdronken in een schuilkelder. De schuilkelder bij een huis aan de Rijnstraat was getroffen door een bom waardoor de keldermuren scheurden en vol water liepen. De kinderen kwamen om het leven voor de brokstukken die de ingang blokkeerden opgeruimd waren. Gewonden vonden verpleging in het nonnenklooster, de pastorie en op het kasteel. Daar was een Rode Kruispost ingericht. Vlaggen op het dak dienden om piloten hiervan op de hoogte te brengen. Ruim 150 mensen, de bewoner, onderduikers, bejaarden, gewonden en vluchtelingen, vonden onderdak op het kasteel.
verwoest kasteel 02
De stellingenoorlog die begin oktober begonnen was, bracht een evacuatiestroom op gang. Op 7 oktober gelastten de Duitsers de evacuatie van de inwoners van Doornenburg en Gendt. Het zou overigens tot eind november duren voor iedereen weg was.
De bevolking in de bevrijde gebieden vertrok naar het zuiden: Brabant en België. Bewoners van het nog bezette gebied trokken in noordelijke richting. Eldenaren, Huissenaren en een deel van de Angerense bevolking, maakten de oversteek over de Neder-Rijn bij de Praets, bewoners van Gendt, Doornenburg en de rest van de Angerenaren waren aangewezen op het Pannerdense veer, waar een noodpont lag. Omdat deze ook werd gebruikt door de Duitsers, was de pont doelwit van de geallieerden. Bovendien groef de bezetter zich in achter het Pannerdensch Kanaal, ook een reden voor de voortdurende beschietingen. Ter herinnering aan deze uittocht staat op de dijk bij het veer een bronzen beeld van Renée van Leusden, de Vlucht. Een moeder met twee kinderen aan haar rokken symboliseren die gevaarlijke oversteek die niet zonder slachtoffers gemaakt werd.
Verslag van een evacuatie
De mensen op het kasteel kregen toestemming om te blijven, d.w.z. een week lang. Daarna kregen ook zij het bevel te vertrekken. In die week trokken enkelen van hen, waaronder de al genoemde gemeentesecretaris Janssen, met paard en wagen Doornenburg in om in huizen en winkels naar voedsel en dekens te zoeken voor de vluchtelingen en zieken. Melk was er voldoende, want op de voorburcht liepen tien koeien. Toen zij van het kasteel vertrokken naar het Pannerdense veer zorgden de Duitsers voor vervoer van zieken en gewonden.
verwoest kasteel 03
Er bleef een bezettingsmacht achter op het kasteel. Vanuit de hoge spietoren hadden zij zicht op de Over-Betuwe en de strategisch belangrijke Waalbrug. De Duitse bezetters hebben tot maart 1945 het kasteel in handen gehad. Dat weten we omdat er dagboekaantekeningen van een Duitse pionier gevonden zijn in de puinhopen van het kasteel dat loopt tot 14 maart. Al in het najaar van 1944 lag de Doornenburg onder granaatvuur. In januari verwoestten geallieerde bommenwerpers een deel van het kasteel, waarna de Duitsers het tijdelijk verlieten. Toen de geallieerden er lucht van kregen dat ze teruggekeerd waren, volgde in maart de definitieve klap voor het kasteel. Typhoons maakten van hoofd– en voorburcht een ruïne. Wat er nog stond, het poortgebouw met drie torens, werd opgeblazen door de Duitsers. Tot 1985 was de opvatting dat de verwoestingen van januari en maart ook door de Duitsers gepleegd waren. Onderzoek in Britse archieven in dat jaar door de historicus Ferdinand van Hemmen wees uit dat het geallieerde bommen geweest waren. Na 1945 nam de Stichting tot Behoud van den Doornenburg het besluit het kasteel voor de tweede keer te restaureren. Het duurde dit keer maar liefst negentien jaar voor het complex in oude luister hersteld was.
Na een natte herfst (met een inundatie van de Betuwe) en strenge winter besloten de geallieerden in februari 1945 tot een definitieve aanval die resulteerde in de overwinning. Op 2 maart waren de Overbetuwse plaatsen bevrijd van de bezetters.